‘Nu kan ik eens laten zien hoe mijn kleren eruit zien.’ Dat dacht Jan Taminiau toen hem een eerste solo-expo voorgesteld werd. De Nederlandse modeontwerper kleedt koninginnen en vrouwen die al alles hebben. Unica dus, die nu te zien zijn in Utrecht.
‘We hebben het niet gehad over de koninginnen die je kleedt’, opper ik aan het einde van het gesprek. ‘Goed toch?’ reageert Jan Taminiau gevat. Hij is blij dat we het interview niet gefocust hebben op de staatsiejurken en andere outfits die hij geregeld voor zowel de Nederlandse koningin Maxima maar ook voor onze koningin Mathilde creëert. Blij ook dat we niet te veel gepraat hebben over de zakelijke kant van mode, over showen in Parijs en de heisa die daar doorgaans bij komt. ‘Ik zit eigenlijk niet letterlijk in de mode’, zegt hij, terwijl hij zuinig van zijn watertje drinkt op het terras van het Centraal Museum in Utrecht.
Dat heeft zo zijn redenen. Taminiau woont en werkt op een halfuurtje rijden van Amsterdam, in een hoeve in Baambrugge, waar hij ook zijn couture-klanten ontvangt. Daar komen ze op de koffie, op afspraak en met tijd. ‘Ik vind het geweldig om tijd te kunnen nemen voor een klant, rustig aan tafel te zitten en met haar te spreken. Ik ben op dat moment enkel met die vrouw bezig en zij met mij. Wie is ze? En vooral: Wie wil of mag ze zijn?’
Taminiau werd geboren in een familie van antiekhandelaren. Een warme familie die het toeliet dat Jan zijn droom volgde. ‘ik ben dyslectisch en mijn moeder heeft zowat elk boek dat ik voor school moest lezen op tape ingelezen. We waren thuis met vier kinderen maar zij nam de moeite om dat voor mij te doen. Ik ben me nu bewust van die ongelooflijke toewijding van haar. Ik ben altijd omringd geweest door heel veel liefde. Ze lieten me mezelf zijn. Zo mocht ik mijn kamer verbouwen precies zoals ik dat wilde. Behang van de muur afhalen, vloer opschuren. Ik deed het allemaal. Een tik op mijn vingers heb ik nooit gekend. Integendeel: ze prikkelden thuis graag mijn fantasie.’
Taminiau was nauwelijks zeventien toen hij de kunstacademie binnen liep. Hij rebelleerde tegen zowat alles wat op zijn weg kwam. ‘Ik volgde ook een jaar lang les aan de Europese school voor antiquairs in Antwerpen maar dat was niks voor mij. Behalve Antwerpen dan, een stad waar ik nog steeds heel graag kom.’ De klik om toch weer de kunstacademie uit te proberen kwam er door een trip naar Parijs, waar hij toen via via de toch wel bijzondere Susan Train leerde kennen, meer dan vijftig jaar de bureauchef in Parijs van de Amerikaanse Vogue. Taminiau: ‘Door met haar te praten leek alles plots in zijn plooi te vallen. Ik besefte dat rebellie geen zin had, maar hard werken wel. Susan Train gaf me ook een zinnetje van haar moeder mee: “Zelfs als je rijk trouwt, moet je weten hoe je je bed opmaakt en hoe je de tafel dekt.” Want, als er gasten komen en ze lachen omdat je huispersoneel het bestek fout neergelegd heeft, dan weet je tenminste waarom ze lachen.’
Uiteindelijk studeerde hij cum laude af aan de modeafdeling van Arnhem. Luttele maanden later startte hij het huis dat nog steeds zijn naam draagt. ‘Tijdens mijn studietijd heb ik met heel weinig centen toch heel veel kunnen realiseren. Ik wist dat alles zou veranderen indien ik bij een andere ontwerper of een modehuis in dienst zou treden. Dan zou mijn hele inkomen opgaan aan een huis, een auto, uit eten gaan. Ik had ook een sterke behoefte om het helemaal zelf te doen. Ik wilde vertellen wat ik zag.’ (denkt na) ‘Het doel is nooit geweest van in de krant te staan of miljoenen te verdienen.’
Mode was de enige optie, zegt Taminiau. ’Op de academie krijg je uiteraard veel verschillende disciplines aangereikt. Toch had het niks anders dan mode kunnen zijn. Als kind al maakte ik kleren voor de poppen in huis. Een cliché, ik besef het. Maar een vrouw kleden? Dat is nu echt waar ik al een leven lang zoet mee ben. Ik hou van alle facetten van dit vak. Het begint al bij de research. En een heel groot deel van mijn tijd gaat naar het maken zelf, met alle mogelijke technieken die er ook maar zijn om tot een mooi ontwerp te komen. Mode dwingt me om elk half jaar te zeggen: dit is mijn waarheid. Ik ga telkens weer met de billen bloot. Ik kan blijven proeven maken maar dat mag niet. En ik geef het grif toe: ik heb die deadline nodig.’
Had hij ook Parijs nodig? Want hij heeft ervan geproefd. Werd heel even toegelaten door de Chambre Syndicale de la haute couture om een modeshow te organiseren tijdens de coutureweek van Parijs. Vijf jaar lang presenteerde hij zijn werk in Parijs. Maar dat werkte niet. Tussen droom en realiteit staat heel wat. Geld bijvoorbeeld, maar ook een voortdurende dialoog met zichzelf. ‘We leven in een wereld waarin we steeds zichtbaarder worden’, zegt hij. ‘Zeker in Parijs, zeker in zo’n modeweek. Maar shows zijn duur en ook in een mum van tijd weer voorbij. Ik wou de ballen hebben om het daar te proberen. Maar na tien minuten show liepen de mensen gewoon naar een volgende show. En mijn klanten bleven op hun honger zitten. Zo van: is het nu al voorbij? Ik heb die ongelooflijke snelheid wel eens verwerkt in een collectie die Evolutie heette. Ik wilde de toeschouwers alert maken dat ze goed moesten kijken. Want elk silhouet in de show was een logisch vervolg op het vorige. Je moest bij de les blijven, anders had je de subtiliteit niet opgemerkt: een kleur die veranderde, een extra laag op het silhouet… We moeten blijven kijken naar de dingen rondom ons. Zeker in deze eerste mooie lentedagen. Met het schieten van het blad. Als je dat mist door niet meer te kijken, moet je weer een jaar wachten voor het fenomeen zich nog eens voordoet. Zonde, toch?’
Veel is er niet veranderd tussen de Taminiau van het prille begin en die van vandaag. ‘Toen wist ik al wat ik wilde, intussen weet ik ook hoe ik het moet doen en dat is een groot verschil. Ik ben met ambacht bezig en met zelf kleren maken. Dat met de handen bezig zijn blijft me pushen. Ik wil ook vooral mijn eigen verhaal vertellen. Niet dat van iemand anders. Ik keer terug naar die kamer uit mijn jeugd: eigenlijk is wat ik doe nog steeds een verlengstuk op die kamer van toen. Ik had toen vertrouwen in wat ik deed, nu ook. Ik ken mijn kracht en ik wil er hard voor werken om de koers te varen die ik heb uitgestippeld. Ik kijk graag naar de carrière en het werk van Dries Van Noten. Zijn universum, zijn manier van werken heeft me altijd geïnspireerd. Hoe hij, heel eigenwijs, zijn bedrijf heeft uitgebouwd, hoe hij zijn eigen keuzes is blijven maken, dat boeit me. Ik kan ook zeggen dat mijn bedrijf van mij is. Dat is ontzettend veel waard. In dit vak zijn er zoveel mensen die je zeggen wat je moet doen. Terwijl je vooral moet doen wat je zelf aanvoelt. Het kan namelijk zo snel fout gaan. Tegen mij zeiden ze: je moet prêt-à-porter gaan doen. Maar dat was niet mijn weg. Dit is mijn weg. Kleren maken voor vrouwen die in mijn verhaal meestappen. En die vrouwen mooier maken.’
Dat zijn werk nu gepresenteerd wordt in het Centraal Museum van Utrecht, zorgt voor enige verstilling bij de ontwerper. Want hij viel eerder al wel in de prijzen (hij kreeg de Grand Seigneur in 2014, de grootste modeprijs van Nederland, red) maar een solo-expo? Hij schrok van de vraag van het museum. ‘Ik vind het schitterend dat ik mensen nu kan laten zien waarmee ik bezig ben. Want veel mensen zien mijn werk niet omdat ik unieke stukken maak voor vrouwen die hun kleren niet in winkels kopen. Ik ben ook blij dat ik het publiek de details kan laten zien. Dingen die je niet ziet op een snel Instagram-beeld. Het deed me ook beseffen dat ik al die jaren gedaan heb wat ik wilde en dat het gelukt is.’